2002: Vrouwen in Afrika

Plaatsvervangend trauma

Op het congres sprak ik Jan Richardson. Ze is professor aan de University of Western Ontario, en was 17 jaar lang directeur van een Blijfhuis. Tevens werkt ze in het Centrum voor Onderzoek naar Geweld tegen Vrouwen en Kinderen. In samenwerking met Health Canada, schreef ze een boek over ‘Vicarious Trauma’: Plaatsvervangend trauma: een handleiding voor hulpverleners die zich voornamelijk bezighouden met geweldslachtoffers. Volgens Richardson kan deze vorm van stress zich razendsnel binnen een team verspreiden. Vaak begint het met een persoon, maar al gauw heeft iedereen er last van, en maken intolerantie, achterdocht, frustratie, en cynisme ten opzichte van elkaar, het werk onmogelijk.

Jan Richardson: ‘Het is voor een hulpverlener die dag in dag uit te maken heeft met de emoties bij een verhaal wezenlijk anders dan voor een brandweerman die een ongeluk bijwoont. Toen ik directeur van het Blijfhuis was, zag ik wat er met sommige hulpverleners gebeurde. Er was een duidelijk verschil met het bekende ‘burn-out’ syndroom. Nadat ik ervaring had opgedaan met de methode waarmee een team met dit plaatsvervangend traumatiseren om kan gaan, heb ik Health Canada bereid gevonden om dit boek te sponsoren. Het is daarom gratis verkrijgbaar. Ik werk met het Nationale Adviescomité voor hulpverleners die met slachtoffers van geweld werken. In het boek vallen de ervaringen vanuit het veld samen met adviezen over het voorkomen of aanpakken van dit fenomeen.’

‘Wat een grote rol speelt bij hulpverleners die met dit probleem kampen is schaamte. Ze hebben immers een gedegen opleiding gevolgd om met problematiek van anderen om te gaan, en nu betrappen zij zichzelf erop dat ze door het aanhoren van de vele ervaringen plaatsvervangende traumatisering hebben opgelopen. In hun eigen optiek is dat beschamend. Maar het ligt niet aan hen, het is de organisatie die tekort schiet in de opvang van deze hulpverleners.’
‘We moeten samen een plan van aanpak bedenken dat gebaseerd is op gender specifieke analyse. Veel te vaak is het werk met daders en slachtoffers niet gebaseerd op deze analyse. Vaak roepen de ervaringen op het werk ook persoonlijke drama’s op, en dan komt de hulpverlener in een spiraal, voelt zich hopeloos en moe. Gaat een organisatie aan de gang met ondersteuning van teamleden, dan zet de verandering in. Supervisie is daarbij een middel, maar in mijn optiek wordt het toch te vaak te klinisch gebruikt: het gaat dan alleen om de casussen van cliënten en niet om de reactie van de hulpverleners zelf.’

‘Plaatsvervangend trauma heeft invloed op alle aspecten van het leven van een hulpverlener: de persoon zelf is veranderd, maar ook de relatie tot familie en vrienden. Het gevoel van veiligheid kan verdwenen zijn. Er zijn hulpverleners die niet meer naar geweld op de televisie kunnen kijken. Ook gebeurt het dat de naaste omgeving niet begrijpt waar deze persoon dagelijks mee bezig is en zijn of haar rol in het hulpverleningsproces gigantisch onderschat. De familie heeft er meestal geen benul van wat vrouwen thuis of tijdens de oorlog wordt aangedaan, en praat daar dan bagatelliserend, soms zelfs seksistisch over. Dat is zeer frustrerend. Als hulpverleners, die zelf gelovig zijn, een cliënt hebben die door een priester is misbruikt, kan dat het eigen geloof een flinke deuk geven. Kortom: ons werk verandert ons wezen.’

Jan Richardson
Jan Richardson